
Bron: Felixarchief – Antwerpen
Ik weet het, waarde lezer. De opdracht van deze wedstrijd is klaar en duidelijk: schrijf een boeiend of ontroerend verhaal dat op de één of andere manier verband houdt met de haven van Antwerpen. (De Stadshaven was de opdracht… nvdr)
Ik wil daar meteen aan beginnen, maar toch moet ik u eerst meenemen naar een plek, zo’n veertig kilometer verwijderd van die belangrijke haven. Ook in de tijd duiken we meer dan een halve eeuw terug.
De kortste afstand tussen twee punten is de rechte lijn, maar ze is zelden de boeiendste en ook schip en zeeman moeten menige omzwerving maken voor ze tot rust kunnen komen ‘Dans le Port d’Amsterdam ou le Port d’Anvers’.
Ik neem u mee naar het dorpje Zele, eind jaren ‘60 van de vorige eeuw. Daar woonde een zekere Frederik De Waele.
Free, zoals iedereen hem noemde, kwam uit een groot en arm gezin. Vader verdiende de kost als straatmuzikant, maar het schamele geld dat moeizaam met de ene hand werd verdiend verdween al snel met de andere hand in de kroeg. Kleine Free groeide op voor galg en rad en een stralende toekomst lag niet meteen in het verschiet.
Maar het ventje had een apart talent: als geen ander kon hij op zijn handen staan, salto’s maken en radjes draaien. Hij werd opgemerkt door de plaatselijke turnkring en als geen ander sprong hij over bokken, paarden en plinten, hing aan de trapeze en de ringen en verbaasde groot en klein, arm en rijk met zijn buitengewone lenigheid en kracht.
Voor hij het goed en wel besefte, werd hij kampioen van België (dat zou hij in totaal 10 keer worden, een absoluut record) en mocht hij naar de Olympische Spelen in Helsinki.
Ik weet het lezer, de opdracht luidt: de Antwerpse Haven, maar ik vraag u nog even geduld. Zoals het in de Guide Michelin staat: ‘vaut le détour’.
Free De Waele mocht dan al een gevierd atleet zijn die overal triomfen oogstte, maar met medailles koop je geen brood.
Zo soepel en lenig hij was met zijn gespierde lijf, zo kwik en pienter was Free in zijn hoofd. Hij had het goed gezien: overal in Vlaanderen schoten sportzalen als paddenstoelen uit de grond. Aannemers konden hun stenen en cement niet snel genoeg aanvoeren en de ene gemeente wou de andere overtroeven door een nog grotere en pompeuzere sporthal neer te poten.
‘Haha’, dacht Frederik, laat die betonboeren hun gang maar gaan, straks kom ik aan de beurt. Die gigantische sporthallen moesten natuurlijk voorzien worden van basketringen, tennis- en volleybalnetten, speciale vloeren met lijnen in verschillende kleuren al naargelang de sport die werd beoefend. En wie zou al dat moois leveren? Juist: Frederik De Waele!
‘Sporta De Waele’ werd geboren en de atleet werd zakenman. Als geen ander wist hij de lokale besturen en de schepenen van sport te lijmen. Het waren andere tijden toen, daar moet ik geen tekening bij maken. Maar verdere details hierover zou ons opnieuw afleiden van onze basisopdracht: de haven van Antwerpen. Geduld, we zijn er bijna !
Free had het snel door: het gros van het sportmateriaal kwam uit het verre China. In plaats van zich blauw te betalen aan tussenhandelaren, trok hij zijn stoute schoenen aan en vertrok op zijn eentje naar het land van de ‘Grote Roerganger’. Geen evidente onderneming voor een jongen die met moeite tot zijn twaalfde naar school was geweest, geen woord Engels, laat staan een zinnige zin Chinees sprak. Buiten die ene keer in Helsinki, was hij nog nooit in het buitenland geweest.
En toch wist ‘Fleek’ met de Chinezen te onderhandelen en voordelige deals te sluiten. Hij schrok zich een hoedje hoe goedkoop alles was en besloot dan ook niet op een cent te kijken. Hij bestelde meteen grote hoeveelheden, waardoor alles nóg goedkoper werd.
‘En waal moeten al die bestellingen geleveld wolden, meneel ?’ Juist: In de haven van Antwelpen !!! We zijn er.
Na een paar maanden geduldig wachten kwam het verlossende telegram dat de bestelde goederen voor de Fima ‘Sporta De Waele’ te Zele in de Antwerpse haven waren aangekomen. Gelieve u aan te melden, die dag, dat uur, die loods.
‘Zijt U menier de wole ?’ vroeg een man in grijze stofjas vanachter een loket. ‘Inderdaad, dat ben ik’.
‘En woor stoon de kamiongs ?’.
‘Ik ben met de auto gekomen, ik wou eerst eens zien hoe …’
‘Gelieve diene mengs door te volgen en kom derachter nog ne kie trug veur de doewonepapiere’.
Bij het zien van die immense hoeveelheid, dat overweldigend volume, die spookachtige massa, sprongen de tranen uit de ogen van de kleine Free uit Zele.
Hiermee zou hij wel honderd sporthallen kunnen vullen, maar hoe moest hij in godsnaam deze dozentsunami tot bij hem thuis krijgen? En waar zou hij al die Chinezerijen stockeren?
Hij had in zijn sportcarrière overwinningen geboekt en verliezen geleden, maar deze miskoop dreigde zijn zwanenzang te worden. Terug naar af, terug naar armoe en doffe ellende.
‘Is ter een probleim ?’, vroeg de dokwerker, die aan zijn kleine teen voelde dat er iets niet klopte. Met horten en stoten probeerde Free de situatie uit te leggen aan de potige man naast hem. Vandaag de dag heten mensen die in de haven werken ‘havenarbeiders’, maar toen waren het ‘dokwaarkers’, en die stonden meestal niet bekend voor hun subtiele fijngevoeligheid of groot empathisch vermogen.
Maar, ruwe bolsters hebben vaak een blanke pit. En, zoals we het eerder al zegden: het waren andere tijden.
‘We kunne wel wa arranzjeire’, zei de dokwerker, en via via en met de hulp van wat hand- en spandiensten mochten de goederen voor een zeer zacht prijsje in de loods blijven staan. Free zou één keer per week met zijn camionette langskomen en zo de Chinese Draak beetje bij beetje naar Zele verslepen.
Al bij al had hij geluk. De grootste vergissing was gebeurd bij de bestelling pingpongballen. In plaats van een paar duizend pings en pongs waren er blijkbaar vele tienduizenden geleverd. Weliswaar voor een prikje, maar wat begin je er mee? Decennia lang moesten zijn dochters ieder jaar controleren of de balletjes nog niet ‘verstorven’ waren.
Als er dan al eens doos was waarvan de bodem het begaf donderden honderden pingpongballen op de grond en mochten de dochters zich de rest van de middag onledig houden met pingpongbalruimen. Ze hebben altijd veel respect gehad voor hun vader, maar op zulke momenten konden ze hem levend villen en in een Chinese Loempia draaien.
Jaren later vertelde ik dit verhaal aan Wannes Vandevelde…
Het is mij een grote eer dat ik de man van nabij heb mogen leren kennen. Wannes was zoveel meer dan een volkszanger. Wannes was een monument, een wandelende encyclopedie, een homo universalis. Wannes was mijn spirituele haven.
Met zijn stad had hij een moeilijke relatie. Waardevolle gebouwen waren uit puur winstbejag respectloos met de grond gelijk gemaakt en ook de eeuwige honger van de havenbazen naar almaar meer en groter stuitte hem tegen de borst. Toch hield hij van de stad en zijn stroom.
Luister nog eens naar liedjes als ‘Havenstad’ of ‘Het schip’.
‘Ach’, lachte Wannes ‘illegaal opgeslagen pingpongballen…
Wat een zachtaardig misdrijf! Ik vrees dat er vandaag de dag wel wat anders wordt opgeslagen en versjacherd !”
Dit waar gebeurde verhaal, beste lezer, speelde zich af in andere tijden. Of toch niet ? Hoe het ook zij, ook vandaag stroomt het water van de Schelde nog altijd naar de stad en bezoeken duizenden schepen uit heel de wereld de haven. En nog altijd geldt ,,De kortste afstand tussen twee punten is de rechte, maar zelden is dat de boeiendste!”
Goede vaart, er wacht je altijd ergens wel een veilige haven.